Beschrijving projectgebied
Het projectgebied kan worden opgedeeld in twee landschapseenheden: landduin Keiheuvel en de venige laagte Most met een overgangszone tussen beide.
Een klein deel van het projectgebied ligt buiten de speciale beschermingszone (SBZ). Het gaat om een gebied met landduinvegetaties in het noordwesten van het projectgebied, dat onmiddellijk aansluit op de kernzone van de landduinhabitats binnen SBZ.
Een ander beperkt deel (ca. 7 ha) van het projectgebied situeert zich in de vallei van de Grote Nete. Dit ruimtelijk afgescheiden maar hydrologisch samenhangend deel is opgenomen in het project om enkele belangrijke vismigratieknelpunten te kunnen aanpakken. De vallei wordt gevormd door de Grote Nete, een typische Kempische laaglandbeek met aangrenzende oeverzones.
Landduin Keiheuvel
Ongeveer de helft van het projectgebied (ca. 250 ha) wordt ingenomen door de landduin Keiheuvel. Die bestaat volledig uit profielloze, droge zandbodems. Landschappelijk wordt de Keiheuvel gekenmerkt door een mozaïek van homogene grove dennenbossen en open duingraslanden en enkele kleine stukken droge heide. De meeste van deze open graslanden zijn momenteel sterk aan het verbossen. Ongeveer 75% van de oppervlakte wordt ingenomen door homogene grove dennenbestanden.
Op de open plekken ontwikkelen zich soortenarme maar erg typische pioniersbegroeiingen met buntgras, fijn schapengras, zandstruisgras, heidespurrie en plaatselijk hoge bedekkingen aan (korst-)mossen. In de rand van de open graslanden en open bossen werden karakteristieke paddenstoelen gevonden van schrale, zure, zandige bodems: gele ridderzwam, wit-bruine ridderzwam, druppelvelridderzwam, blauwvoetstekelzwam, tengere stekelzwam en gezoneerde stekelzwam. Veel bijzondere soorten zijn gebonden aan stikstofarme milieus zoals strooiselarme bosranden en stuifzanden en nogal wat soorten zijn kenmerkend voor open duinnaaldbossen.
Op enkele plaatsen op de Keiheuvel vindt men delen met struikhei en stekelbrem terug. De open stuifduinrelicten in verschillende successiestadia zijn het leefgebied van graafbijen, graafwespen, loopkevers, dagvlinders, sprinkhanen… en spinnen. Ook vogels zoals boompieper, gekraagde roodstaart, nachtzwaluw en boomleeuwerik voelen zich hier thuis.
Venige laagte Most
Het is een vrij vlak gebied dat licht afhelt naar het westen en waar dankzij permanent hoge waterstanden veenvorming plaatsvond en nog steeds plaatsvindt. De permanent hoge waterstand wordt in belangrijke mate bepaald door de continue aanvoer van grondwater (kwel) en de slechte oppervlakkige ontwatering waardoor regenwater plaatselijk stagneert.
De kwel is deels van lokale oorsprong waarbij o.a. de Keiheuvel functioneert als infiltratiezone. Het kwelwater is uitgesproken mineraalarm. Naar de vallei van de Grote Nete toe is er een gradiënt naar meer mineraalrijk kwelwater. Dat weerspiegelt zich ook in de vegetatiesamenstelling. De waterpeilen schommelen slechts in zeer geringe mate (kleiner dan 25 cm).
De moerassen herbergen enkele hectare tril- en overgangsveen. Met eerder zeldzame en vaak ook kwetsbare soorten zoals veenpluis, wateraardbei, moerasviooltje, sterzegge, zompzegge, schildereprijs, zeegroene muur, draadrus en waterdrieblad.
De alluviale bossen zijn hoofdzakelijk jonge en grotendeels spontaan ontstane bossen op voormalige beemden. Toch heeft een groot deel van deze bossen inmiddels een typisch moerasbosaspect met veel dood hout, windval, verspreide kleine waterpartijen of permanent natte plekken, omgewaaide dikke bomen (canadapopulieren) en een ondoordringbaar karakter.
De waterlopen vormen het leefgebied voor dieren zoals beekprik, kleine modderkruiper maar ook voor libellen zoals gewone bronlibel, bosbeekjuffer en beekoeverlibel. Verder zijn de moerassen gekend om hun sprinkhanen- en libellenrijkdom. De bossen zijn dan weer in trek bij o.a. kleine ijsvogelvlinder en wielewaal.
De Overgangszone
De overgangszone tussen landduin Keiheuvel en venige depressie Most vormt een geleidelijke gradiënt tussen beide entiteiten. Bodemtextuur en -vochtigheidsgraad veranderen er geleidelijk van zeer droog, grof, zuur zand naar nat tot zeer nat, lemig zand. Het gebied is nagenoeg volledig bebost met vrij homogene naaldhoutbestanden. Deze zone is van belang voor wespendief en zwarte specht.